Jannie Folmer en het Nederlandse hospitaal Pré Catelan in Parijs (deel 1)

> naar deel 2 van het Nederlandse hospitaal Pré Catelan

Het verhaal van het Hopital Néerlandais Pré Catelan in Parijs aan de hand van de nalatenschap van verpleegster Jannie Folmer, de verpleegster met de elegante glimlach.

Jannie Folmer
Jannie Folmer (zittend) met collega verpleegster Margaretha Pimentel, geflankeerd door twee Franse soldaten. De linker soldaat is sergeant A. Dupuis van het 76e Regiment Infanterie. Gewond op 25 september 1916 bij Bouchavesnes (Somme), bij een aanval op het Bois Saint Pierre Vaast. De rechter is sergeant Camille Duvernier van het 360e regiment infanterie. Gewond bij Cléry (Somme) op 15 september 1916. Hij draagt onder andere het croix de guerre en chevrons die aangeven dat hij anderhalf jaar frontervaring heeft. (Collectie Florence Nightingale Instituut)

Naast onze toegewijde verpleegster, mejuffrouw Folmer, bent u onze sierlijke en tedere gezellin geweest en uw aanwezigheid op onze fijne zaal Charcot wierp een lichtstraal over onze kleine ziekenhuismisères.
Albert Faurel, 21 jaar. Sergeant van het 137e regiment infanterie, gewond op 9 juni 1916 in het Ravin de la Mort, Verdun

Ik vertrek tot mijn grote spijt uit de Nederlandse Ambulance waar ik met zoveel goede zorgen was omringd. Ik wil tot u in het bijzonder, mejuffrouw Folmer, mijn meest oprechte dank richten voor uw onvermoeibare toewijding. Voor uw geruststellende woorden. Ons lijden verdween door uw voortdurende elegante glimlach!
Een Frans onderofficier die u nooit zal vergeten. H. Evein. Adjudant van het 66e Regiment Infanterie, gewond bij Combles (Somme) op 12 oktober 1916

Het zijn twee van de ruim vijftig dankwoorden in het notitieboekje van verpleegster Jannie Folmer. Jannie was tijdens de Eerste Wereldoorlog verpleegster in het Nederlandse hospitaal Pré Catelan in Parijs, waar Franse gewonden verpleegd werden. Vaak wilden soldaten, bij hun vertrek uit het hospitaal, hun dankbaarheid tonen aan het personeel dat ze soms wel maandenlang liefdevol verpleegd had en waarmee een hechte band was ontstaan. De een liet bij een fotograaf een portretfoto maken, de ander schreef enkele regels in een boekje, weer een ander maakte een tekening of een gedicht. Het boekje van Jannie is een ontroerend document dat samen met andere persoonlijke bezittingen uit haar oorlogstijd, is opgenomen in de collectie van het Florence Nightingale Instituut. De documenten vertellen het verhaal van een Nederlandse verpleegster, die tijdens de Eerste Wereldoorlog met een Nederlandse ambulance meeging, om een van de strijdende partijen bij te staan in de verschrikkingen van de oorlog.

 

notitieboekje Jannie Folmertekening soldaat
Een pagina uit het notitieboekje van Jannie Folmer, waarin vele patiënten een dankwoord schreven toen ze uit het hospitaal vertrokken. Rechts een tekening door een patiënt gemaakt voor Jannie Folmer als dank voor haar goede zorg. Onder de tekening staat, half in het Frans, half in het Nederlands, geschreven "souvenirs d'un ondeugenden jongen" (Collectie Florence Nightingale Instituut)

Voorgeschiedenis van Jannie Folmer

Jannie Folmer werd als Jansje Folmer geboren op 10 juni 1885 in Amsterdam. In 1906 besloot zij te solliciteren bij het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam waar zij een half jaar later werd aangesteld als leerling verpleegster, met een jaarwedde van 100 gulden, en “het genot van kost en inwoning”. In 1910 behaalde zij haar diploma ziekenverpleegster van het Witte Kruis. Ze werd bevorderd tot verpleegster 2e klasse en haar jaarlijkse salaris verhoogde naar 250 gulden. Een jaar later werd zij hoofdverpleegster 2e klasse. In hetzelfde jaar behaalde ze het diploma kraamvrouwverpleegster. Ze had intussen genoeg gekregen van het ziekenhuisleven en besloot als zelfstandig werkend verpleegster verder te gaan. Het Wilhelmina Gasthuis verleende haar eervol ontslag op 10 december 1911.

diploma
Diploma ziekenverpleegster van het Witte Kruis 1910

De ambities van Jannie reikten verder. Ze heeft vrijwel zeker het plan gehad om als verpleegster naar Nederlands-Indië te vertrekken (waar een pestepidemie heerste) want in haar persoonlijke documenten bevindt zich een verklaring van goed zedelijk gedrag die zij voor dit doel bij de gemeente Amsterdam had aangevraagd. Het was intussen 1914 en waarschijnlijk heeft de oorlogssituatie haar plannen doorkruist. De hulp die vanuit Nederland op gang kwam om oorlogsgewonden te gaan helpen kan voor Jannie een goed alternatief geweest zijn dat in plaats kwam van haar Indische avontuur. Toch is zij niet meteen met de eerste lichting naar Frankrijk afgereisd. Ze vertrok een jaar later, in augustus 1916 om bijna een jaar te gaan helpen bij de Nederlandse Ambulance in Parijs. Jannie was toen 31 jaar.

Een Nederlands hospitaal in Frankrijk

Hoewel de Franse regering had verklaard dat de Franse geneeskundige dienst prima op orde was, verschenen begin januari 1915 in de pers nog steeds berichten dat het met de gewondenverpleging van Franse soldaten gebrekkig was gesteld. Het Rode Kruis had niet tijdig voldoende ervaren hulpkrachten geworven om de enorme stroom gewonden aan te kunnen. Verplegen had bovendien een grote aantrekkingskracht op vrouwen in betere kringen, die graag gezien wilden worden in een smetteloos wit verpleegstersuniform maar waarbij het echter ontbrak aan kennis en ervaring. Het British Journal of Nursing schreef hierover: “De gehele aristocratie draagt nu een verpleegsterskleed, van meer of mindere sierlijkheid, en vliegt door Parijs in haar schitterende auto’s. Haar ontbreekt het aan niets anders dan kennis en geschiktheid.”

De drang in Nederland om niet werkeloos van achter de landsgrenzen toe te zien wat zich in het buitenland afspeelde, maar daadwerkelijk te gaan helpen in het buitenland werd groter. Niet alleen voor hulp aan Frankrijk maar ook aan andere landen. Landen die de hulp misschien nog harder nodig hadden dan Frankrijk, zoals de landen op de Balkan. Terwijl de Nederlandse regering en het Nederlandse Rode Kruis afzijdig bleven, ontstonden privé-initiatieven die geleid hebben tot de uitzending van medische teams.

Het initiatief om onder de Nederlandse bevolking geld in te zamelen voor een hospitaal in Frankrijk kwam van drie personen: de weduwe Oldewelt-Otten, prof. dr. Hector Treub (gynaecoloog in Amsterdam) en de heer J.J.Blussé. Ze gaven met een oproep in diverse kranten te kennen 100.000 gulden bijeen te willen brengen om in Frankrijk een Nederlands hospitaal in te richten. Alvorens bij de Franse regering een verzoek in te dienen om een lokaliteit ter beschikking te stellen, wilde het drietal eerst peilen of onder hun landgenoten voldoende gelden bijeengebracht konden worden. Het aanvankelijke idee om een compleet ingerichte ambulance (hospitaal) te zenden struikelde over het feit dat er een uitvoerverbod gold voor sommige voor de ambulance onmisbare artikelen. Het plan werd bijgesteld tot de uitzending van personeel, uitrustingstukken die wel waren toegestaan, en een geldbedrag voor het inrichten en onderhouden van een hospitaal van 80 bedden voor drie maanden. Ontbrekende artikelen zouden ter plaatse moeten worden aangeschaft.
Voor het goede doel werden onder andere benefietoptredens gegeven door artiesten die belangeloos meewerkten. Op 2 juli 1915 bijvoorbeeld werd in Hotel de l’Europe zo’n optreden gegeven voor het goede doel. De directeur van het hotel had niet alleen de ruimte gratis ter beschikking gesteld maar zorgde ook voor hapjes en drankjes. Iedere gast moest in ruil voor het kunstzinnig optreden een fancy-prijs geven voor de versnaperingen “die jonge meisjes zullen aanbieden”.

Het resultaat van de oproep in de kranten was meer dan bevredigend. In korte tijd was f. 150.000 bijeengebracht, voldoende voor een hospitaal van 150 bedden. Het comité werd uitgebreid met de heren A.G.Kröller (die een groot geldbedrag beschikbaar gesteld had) en mr. C.T.F. Thurkow. J.J.Blussé nam het secretariaat voor zijn rekening, penningmeester was de heer Heldring. Luitenant-generaal J.B. van Heutsz was bereid het ere-voorzitterschap van het comité te aanvaarden.

Hospitaal Hamburger

hospitaal Hamburger   binnenplaats
Hospitaal Hamburger – zaal en binnenplaats

Het initiatief dat zou leiden tot een Nederlands hospitaal in Parijs was niet het eerste Nederlandse blijk van hulpvaardigheid. De uit Utrecht afkomstige, maar al jaren in Parijs als antiquairs gevestigde broers Hamburger, stichtten in september 1914 een hospitaal in het klooster van de Zusters van St.Vincent de Paul, in de Avenue Parmentier 145. Het gebouw was door de Franse regering aan het Rode Kruis ter beschikking gesteld. Het hospitaal had de officiële aanduiding Hopital Auxilliaire no.77 van de Société de Secours aux Blessés Militaires (SSBM), één van de drie hulporganisaties in Frankrijk die later fuseerden tot het Franse Rode Kruis.
In juni 1915 werd in Nederland gerefereerd aan het succes van dit hospitaal Hamburger, en de opvatting was dat een tweede hospitaal gewenst zou zijn en zeker met grote erkentelijkheid aanvaard zou worden door de Franse regering.

145 avenue Parmentier

145 Avenue Parmentier

Andere hospitalen in Parijs

De Nederlandse initiatieven stonden niet bepaald op zichzelf. In Parijs waren gedurende de Eerste Wereldoorlog meer dan 300 hospitalen operationeel, een aantal dat uitgebreid kan worden naar meer dan 550 als ook revalidatieoorden en specialistische klinieken meegerekend worden. Een flink deel van deze hospitalen werd, net zoals het Nederlandse, betaald, onderhouden en bemand door buitenlandse mogendheden. Er waren onder andere hospitalen uit Japan, Argentinië, Schotland, Zweden, Spanje, Rusland, Canada, Amerika, Engeland, Denemarken, enz. Al deze hospitalen vonden onderdak in gebouwen die er eigenlijk niet voor bedoeld waren, veelal scholen en hotels. Het Japanse hospitaal bijvoorbeeld bevond zich in het luxe hotel Astoria.

Lycee Pasteur   hotel Astoria
Amerikaans hospitaal in het Lycée Pasteur en het Japanse hospitaal in Hotel Astoria

 

Vertrek van de Nederlandse ambulance

Begin augustus was het zover en werd de complete uitrusting van de nieuw gevormde Nederlandse ambulance gepresenteerd tijdens een tentoonstelling in een van de zalen van de Rotterdamse Kunstkring. De tentoonstelling werd onder andere bezocht door de Franse gezant in Den Haag de heer Henry Alizé. A.G. Kröller, directeur van de firma Wm.H.Müller & Co die met de Batavierlijn een pakketbootdienst tussen Nederland en Engeland onderhield, bood welwillend de Batavier III aan, om de ambulance kosteloos naar le Havre over te brengen. Men vertrok op dinsdag 14 september 1915 bij kalm nazomerweer. Het voltallige comité en de Franse gezant met zijn vrouw waren op de kade van de St.Jobshaven aanwezig om de ambulance uitgeleide te doen.

Leider van de ambulance was dr. Bierens de Haan, chirurg te Rotterdam. Hij was al eerder met Rode Kruis ambulances naar de Boerenoorlog en de Balkanoorlog geweest en was dus de juiste man op de juiste plaats. Om belangenverstrengeling te voorkomen en de verhoudingen zuiver te houden had Bierens de Haan zijn commissariaat bij het Nederlandse Rode Kruis opgezegd. Het Nederlandse Rode Kruis had niets te maken met de uitzending van ambulances naar het buitenland en ondersteunde dit ook niet. De personeelssamenstelling van de ambulance wisselde voortdurend gedurende zijn bestaan. De eerste lichting bestond uit chef-arts dr. Bierens de Haan met nog 4 artsen: Hannema, Keukenschrijver, Roes en Viëtor, 2 dames voor de huishoudelijke dienst Ameshoff en Milders, 16 gediplomeerde verpleegsters Loeb-Wichers (hoofd), Den Arend, Disper, Dutry van Haeften, De Groote, Hoven, Jacobson, Van der Kemp, De Langen, Minke, Meijers, Nonhebel, Obreen, Schipper, Schepper, Van Schermbeek, 3 helpsters De Kempenaer, Van Lewe van Middelstum, Van den Wall Bake, 5 verplegers: Van Blijswijk, Van Dantzich, Das, Schutte, Visser, de administrateur Verschuur, de kok Van Rees en koerier Régnier. Een groep van in totaal 34 personen.

aankomst Saint-LazareAankomst op station Saint-Lazare

De Nederlandse Ambulance kwam op 16 september aan in Le Havre. Daar was men te gast van het Franse gouvernement, dat op alle mogelijke manieren wilde tonen hoezeer men het Nederlandse initiatief op prijs stelde. Het gezelschap werd in Parijs op station Saint-Lazare officieel ontvangen namens de Franse regering door de ministers van buitenlandse zaken en van oorlog, vergezeld door de Nederlandse consul en zijn secretaris. Aanvankelijk was een gebouw in de Rue Tilsit nr.7 aangeboden door de Franse regering, maar dit bleek te klein voor de uitgebreide ambulance. Bovendien was het in gebruik voor behoeftige kraamvrouwen en men wenste dit werk niet te verstoren. Het Petit Palais aan de Champs Elysées, dat als alternatief aan bod kwam, bleek te lastig om te vormen tot een ziekenhuis. Na besprekingen met het gemeentebestuur van Parijs viel de keuze toen op het chique restaurant Pré Catelan in het Bois de Boulogne. Het werd op 22 september aan de ambulance toegewezen. Tegelijk stelde men een aantal soldaten ter beschikking om te helpen met installeren. De goederen kwamen op 28 september aan en kon begonnen worden met schoonmaken en in orde brengen van het gebouw. Tot de ingebruikname verbleef iedereen in het Grand Hotel, nog steeds als gasten van de Franse regering. Vanaf 5 oktober woonde men voorgoed in het Pré Catelan.

Pré Catelan

Er had geruime tijd gezeten tussen het moment waarop de ambulance in Nederland gereed stond om te vertrekken, en het tijdstip waarop daadwerkelijk met de inrichting kon worden begonnen. Er waren nogal wat formaliteiten te overwinnen, met name op het gebied van veiligheid. De Fransen wilden er absoluut zeker van zijn dat geen ongewenste personen of goederen het land binnenkwamen, en vervolgens was er het geharrewar geweest over de toewijzing van een locatie. Een en ander werd door de pro-Duitse pers in Nederland, met name het weekblad “De Toekomst”, aangegrepen om flinke kritiek te spuien op de Fransen, die niet genoeg dankbaarheid zouden tonen voor de Nederlandse hulp en er werd zelfs gesuggereerd om er maar helemaal mee te stoppen en in plaats daarvan naar Servië en Montenegro te gaan, die de hulp harder nodig hadden. Maar alle kritiek werd eenvoudig weerlegd door de initiatiefnemer van de ambulance, prof. Treub en de uitzending kon op veel sympathie reken onder de Nederlandse bevolking. Al met al verleenden de Franse autoriteiten hun volledige medewerking.

Chique restaurant Pré Catelan wordt omgevormd tot hospitaal

In de heerlijke bomenpracht van het Bois de Boulogne, binnen het hek van een uitgestrekt park met bloemen en exotische planten, stond het mondaine restaurant Pré Catelan. Het was de ontmoetingsplaats voor de namiddag-thee-drinkende elegante beau-monde van Parijs.
Voor de oorlog was de grote zaal gevuld met select publiek. Verslaggevers van de boulevard-pers kwamen er om de upper ten van het rijke leven van Parijs te zien dineren. Achter de kleine boerderij, la ferme du Pré Catelan, stonden rijen luxe auto’s te wachten. “Stukje Parijs leven van perverse verfijning maar in z’n luxueuze gratie van een onweerstaanbare bekoring”. De Nederlandse Ambulance heeft het buitenkansje gehad in deze schitterende omgeving te belanden.

Pré Catelan 1908Une_soirée_au_Pré_Catelan
Terras van het Restaurant Pré Catelan 1908H.A. Gervex: Une soirée au Pré Catelan 1909
Pre Catelan grote zaalPre Catelan centrale hal
Pré Catelan grote zaal van het restaurantPré Catelan grandeur in de centrale hal

Inrichting van de ambulance in het Pré Catelan 

Het grote gebouw had een grondige Hollandse schoonmaakbeurt ondergaan en was in korte tijd voor zijn nieuwe bestemming geschikt gemaakt. Dat was voor het grootste deel te danken aan de onvermoeibare arbeid van de zusters, die van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat geboend, gezwoegd en gesjouwd hebben. De zalen werden vernoemd naar Franse geneeskundigen: Ambroise Paré, Larrey, Dupuytren, Laënnec, Trousseau, Claude Bernard, Louis Pasteur, Charcot.

groepsfoto eerste lichtingGroepsfoto van een van de eerste lichtingen van de Ambulance Néerlandaise, Hopital Bénévole No.6 bis
(Het Leven, 14-12-1915). Janny Folmer is er dan nog niet bij.

Achterste rij: zr. de Lange, Verschuur, Blysurjet
Tweede rij: dr. Keukenschrijver, dr. Hannema, zr. Jacobson, zr. Nonhebel, zr. v.d.Kemp, mons. Fauet, broeder Das, dr. Bierens de Haan, zr. den Arend, dr. Roes, broeder Schutte, zr. Hoven, zr. Muus, zr. Dutry van Haeften, zr. Obreen, zr. de Kempenaer
Voorste rij: zr. baronesse Lewe van Middelstum, zr. Meijers, zr. Mincke, zr. Schepper, mej. Slichtenbree, mevr. Viëtor, mej. Milders, mevr. Loeb, zr. de Groote, zr. van der Plaats, zr. Disper

De Frankrijk-correspondent van het Handelsblad bracht kort na de ingebruikname een bezoek aan de ambulance. De  leider van de ambulance, dr. Bierens de Haan, gaf bereidwillig een rondleiding, ondanks zijn drukke werkzaamheden. Opvallend was de buitengewoon praktische manier waarop alles was ingericht, en de enorme inspanning die het personeel had geleverd om het hospitaal in korte tijd operationeel te maken, in een gebouw dat toch niet bedoeld was om als hospitaal dienst te doen.
Men was er van uitgegaan in een omgeving terecht te komen waar letterlijk niets was. Dus alles was van thuis meegenomen, bedden, verplegingsartikelen, instrumenten, maar ook meubels, keukengerei, schrijfgereedschap. Zelfs de kisten waarin alles verpakt geweest was, deden dienst als meubels. De kisten waar het beddengoed in verpakt geweest was stonden als bijzettafeltjes tussen de bedden. De kistjes waren overeind gezet zodat het deksel een deur met scharnieren was geworden. Binnen in de kastjes vond men bedden- en linnengoed voor twee zieken.
De grotere kisten waren als kasten tegen de wanden geplaatst. De deksels hiervan vormden, vastgemaakt op kleine kisten, de tafels en wastafels. De ledikanten bestonden uit stalen buizenframes waarvan alle openingen dichtgelast waren om ongedierte geen kans te geven. De bedden stonden hoog, om er onder te kunnen schoonmaken en de patiënten makkelijker te verplegen. De grijze dekens waren makkelijk te reinigen. De matrassen bestonden uit twee delen, omdat ze anders te zwaar zouden zijn om door zusters gehanteerd te worden. Er waren in oorlogstijd immers weinig mannelijke hulpkrachten beschikbaar. De stalen buizenledikanten waren met de hand geschilderd zodat ze bij eventuele beschadigingen met een kwastje verf gemakkelijk weer netjes gemaakt konden worden. Dit gold ook voor de kisten, die met overal verkrijgbare blauwgrijze verf geschilderd waren.

gedecoreerde ziekenzalen   gedecoreerde ziekenzalen
Prachtige met kroonluchters en spiegels gedecoreerde zalen van het restaurant Pré Catelan,
ingericht als hospitaal. (Collectie Florence Nightingale Instituut)

De grote hoofdzaal bevatte meer dan negentig bedden. Er waren op de begane grond verder nog zalen voor 24 en 17 bedden, de overige ruimten waren voor verschillende andere doeleinden zoals verbandzaal en gipskamer. Een bijkeuken, die bij het restaurant vooral dienst had gedaan voor het maken van ijs, was nu de radiologische afdeling. In een deel van de ruime vestibule had men een badkamer gemaakt waar in een badkuip en een paar douches de nieuw aangekomen patiënten een eerste reiniging moesten ondergaan. De restaurantkeuken was natuurlijk nog steeds keuken gebleven want die was uit de kunst. Op het entresol kwamen laboratorium, apotheek en linnenkamer. Op de bovenverdieping waren zalen met 18 en 25 bedden. Ook was hier een reeks van 9 kleinere kamertjes, luxueus ingericht met 2 tot 6 bedden voor officieren of patiënten die om een of andere reden afgezonderd moesten worden. Een kamer was ingericht als bureau van de chef-arts, met weer tot meubels getransformeerde kisten.

In de kleinere zalen van de ambulance. In het midden achter de constructie
van latten staat mevr. Loeb-Wichers, hoofd van de verpleging.

De operatiezaal was een ruim en bijzonder goed verlicht vertrek, de wanden behangen met helder wit doek. Op de bovenverdieping bevond zich verder nog een tweede badkamer, een sterilisatiekamer, een kamer voor de artsen. Enkele verpleegsters hadden ook kamers in het hoofdgebouw, maar de meesten vonden een onderkomen in de verschillende bijgebouwen, waar ook eetzalen voor het personeel en de magazijnen waren. Het gebouw zoals het nu was omgevormd, was goed bruikbaar als hospitaal, met centrale verwarming en een stoomleiding die goede diensten bewees als sterilisatieapparaat.

operatiekamer   groepsfoto voor hoofdingang
De operatiekamer en een groepsfoto voor de hoofdingang, ook nog zonder Jannie Folmer
apotheek   apotheek
Twee foto’s van de apotheek van Pré Catelan. Let ook eens op de opgezette krokodil boven op de kast.
Waarschijnlijk een decorstuk uit het restaurant.
bureau   bureau
De administratie van het hospitaal

Voor de patiënten was het een heerlijke omgeving, waar vooral in het voorjaar wandelingen gemaakt konden worden door de prachtige tuin en het rustige bos. Maar ook in de winter, als er sneeuw lag, was het er prachtig. Een foto toont een groep patiënten en verpleegsters, waaronder Jannie Folmer, voor de bevroren waterval in het park van Pré Catelan.

verpleegsters en patienten bij de bevroren watervalVerpleegsters en patiënten tijdens een wandeling naar de bevroren waterval in het Bois de Boulogne, winter 1916-1917.  Jannie staat derde van links. Links naast haar staat sergeant Dupuis van het 76e R.I. Uiterst rechts een zouave, Zougou genoemd. Hij draagt het croix de guerre en een fourragère. Links naast hem, met de arm in het verband, is “Joggie” E.Lancelot van het 25e R.I. Meest rechter verpleegster is zuster Meijers. Links daarvan zuster De Langen. (Collectie Florence Nightingale Instituut)

Op 16 oktober waren reeds 85 patiënten opgenomen in het hospitaal, dat plaats bood aan 194 . De Franse pers was vol lof over de inrichting en uitrusting van het nieuwe hospitaal. De krant Excelsior wijdde er een fotopagina aan, en dat stond niet op zichzelf.

Excelsior-paginaJournaliste Wilma Knaap deed verslag van een bezoek aan het hospitaal, in het damesblad “De vrouw en haar huis”.  Ze was verrukt over zoveel orde en netheid, de gezellige stemming, de prachtige locatie. Overal blonk het koper en heerste een beminnelijke orde.
Gewoonlijk deed zij verslag van kunst- en cultuurgebeurtenissen in de Franse hoofdstad, en dat is goed te merken aan haar verslag, want ze beschreef de ambulance alsof het een schilderij betrof.

“Lopend door melancholieke lanen, doezelig van lichte nevel” arriveerde zij bij het Pré Catelan voor een rondleiding. “Welk een rust, welk een ingedommelde zachtheid de ganse omtrek rond, onder de grote bomen, waaraan de laatste overblijfselen van gulden loof.”

“Ik ben ook, met een grote hartsbeklemming, de heldere en grote operatiezaal binnengetreden, waar slechts de heer Bierens de Haan en zijn getrouwe medewerkers opereren. En door deze zaal – voortreffelijk ingericht met alle nodige toestellen, de beweegbare operatie-tafel onder de zeven of acht electrische peren, die ze met een onverzettelijk licht overstromen, met heur kasten, vol van methodisch geordende instrumenten, welker helder staal je het hart verkilt -, ook door deze zaal verdient de Nederlandsche Ambulance den naam Hospitaal….”

“Het is ongeveer vijf uur – een gezellig samenzijn van verpleegsters word ik gewaar, die gebruik makend van enige ogenblikken welverdiende rust, thee drinken. Een prettig en hartelijk samenzijn. Ik heb nog niet gezegd dat zij allen gehuld zijn in het blauw, een discreet lavendel-blauw, het hoofd bedekt met een witte sluier die in korte plooien op de schouders valt. Het kleed is bekoorlijk van smaak, het is van frisse eenvoud, waaraan zij zo lief alle glimlachjes paren, waarmee zij mij begroeten.”

Bij mooi weer konden de bedden naar buiten. Verpleegsters en patiënten op het terras van Pré Catelan, maart 1917. De linker zuster is Jannie Folmer, rechts zuster Margarethe Pimentel. Tussen de verpleegsters in geen verpleger, maar een lopende patiënt. Het is sergeant Dupuis van het 76e Regiment Infanterie, die ook op andere foto’s te zien is. (Collectie Florence Nightingale Instituut)

Bij mooi weer was het mogelijk om de bedden naar buiten te brengen, om de herstellenden te laten genieten van de volle boslucht. Stilletjes lagen daar de kort daarvoor geopereerde gewonden en de zieken die al wat vooruitgingen. Anderen, die al verder waren, strompelden rond of zaten met verbanden om hoofd of arm te lezen en spelletjes te doen om de tafels.

Een verpleegster vertelt

Een patiënt had een keer zijn vriendinnetje laten overkomen, zijn “kleine nichtje”, zoals hij haar noemde, waarschijnlijk om zijn kameraden de ogen uit te steken. Het was maar eventjes, en gewoon overdag, maar het mocht toch niet. En zijn kameraden waardeerden het ook niet.

Een ander was een keer te laat thuisgekomen, en kreeg daarom een week bed-straf. Dan werden al hun kleren weggenomen en mochten ze hun bed niet uit. De straf werd niet opgelegd door het ziekenhuispersoneel, maar door zijn militaire commandant. Ter gelegenheid van Koninginnedag werd hem echter zijn straf kwijtgescholden. Zelf was de soldaat het ook helemaal niet eens geweest met zijn straf, want zo zei hij “Ik was toch helemaal niet dronken?”

Verpleegsters en patiënten wandelen in de mooie omgeving van het hospitaal.
(Het Leven 1915)

Het werk van de ambulance

Het hospitaal telde bijna 200 bedden waarvan er gewoonlijk 120 bezet waren. In gewone tijden bleven de patiënten tot ze als genezen ontslagen konden worden, maar in tijden van grote offensieven moesten de minder ernstig gewonden plaats maken voor ernstige gevallen. De patiënten van het Pré Catelan gingen dan naar zogenaamde evacuatie-hospitalen, waarvan er een drietal ter beschikking stonden. Soms kwamen gewonden met grote konvooien tegelijk, enkel voorzien van noodverbanden die direct achter het front waren aangelegd. Bij het grote Somme-offensief kreeg men vaak soldaten die een dag tevoren gewond waren geraakt.

Aan het Nederlandse hospitaal zond men alleen zwaargewonden, die veel zorg nodig hadden. Het werd gezien als een dankbare taak om deze jongens te verplegen. Ze kwamen van alle grote Franse slagvelden: Somme, Verdun, Chemin des Dames, Argonne en de Champagne.

 

Verpleegsters en patiënten in een van de kleinere zalen. In het midden staat Jannie Folmer. (Collectie Florence Nightingale Instituut)

 

De Franse soldaat moest op een bepaalde manier benaderd worden. Ze wilden overal aan meewerken zolang ze maar begrepen waarom er iets verlangd werd. Maar kwam niet aan met onnodige discipline. De artsen en verpleegsters van het Pré Catelan wisten de juiste toon te vinden. Er heerste dan ook een gemoedelijke sfeer.

De oorlogschirurgie werd door de artsen als vrij eentonig ervaren. Bijna alle wonden waren artilleriewonden en slechts een enkele keer een schotwond. Artillerie treft een lichaam vaak op meerdere plaatsen tegelijk. Vaak stond men er versteld van hoe snel een gewonde weer op de been was, ook wanneer men het niet verwachtte. Ongeveer de helft van de soldaten kon men ontslaan met uitzicht op volledig herstel. In het Pré Catelan zijn van 16 oktober 1915 tot 15 januari 1919 1658 gewonden verpleegd. Ter vergelijking: in het Hopital Auxiliaire Hamburger No.77 zijn van 8 oktober 1914 tot 31 december 1918 1024 gewonden verpleegd.

Gewonden hadden een grote voorkeur om verpleegd te worden in het Pré Catelan. Niet dat ze ergens anders niet ook goed geholpen zouden worden, maar er waren enkele andere voordelen.

Zo kregen de geamputeerden uit een fonds, dat in Nederland bijeen was gebracht, kunstmatige ledematen. Al enkele weken na de totstandkoming van het Parijse hospitaal werd in Rotterdam een comité opgericht, door een Nederlander die het hospitaal had bezocht, dat geld inzamelde voor de aanschaf van kunstmatige ledematen voor de geamputeerden in het hospitaal. Het waren geperfectioneerde, lichte en gemakkelijke kunstledematen van Amerikaanse makelij. Gekscherend werd wel eens gezegd: “Er zijn vele hospitalen in Parijs waar indien nodig geamputeerd wordt, maar alleen in het Nederlandse hospitaal krijg je ook weer een ledemaat terug.”

  

Een ander voordeel was dat er een aardig bibliotheekje was gevormd, waaruit de verpleegden boeken konden lenen. En dan was er nog een afdeling voor mechano-therapie aan het hospitaal verbonden. Aanvankelijk klein, omdat de toestellen die daarvoor nodig waren veel geld kostten, maar toch gaf het gelegenheid om genezenden in het hospitaal zelf te behandelen  tegen verstijvingen. Er werd ook gemasseerd, door een in Parijs gevestigde Hollandse masseuse. Dus er was reden genoeg om een voorkeur te hebben om verpleegd te worden in de Hollandse ambulance.

“Een vorstelijke gift”

Aanvankelijk was geld bijeengebracht om het hospitaal een half jaar te kunnen laten functioneren. De giften bleven komen en bij vertrek van de ambulance was het kapitaal al voldoende voor meer dan een jaar. Het verdere bestaan van de ambulance werd verzekerd door een gift van de heer H.W.A. Deterding die de kosten van de gehele ambulance voor een jaar voor zijn rekening nam. Henri Wilhelm August Deterding, de man die van de Koninklijke Shell groep een wereldconcern maakte, door zijn biograaf aangeduid als de “Napoleon van de olie”, was een van de machtigste en rijkste mannen van zijn tijd. In juli 1917 verklaarde hij zich zelfs bereid om de kosten te willen blijven dragen tot het einde van de oorlog, ongeacht de duur. Hiermee was de financiële positie van de ambulance veiliggesteld en hoefde men de werkzaamheden niet te stoppen voor de oorlog zelf geëindigd was.

> Lees verder in deel 2 van het Nederlandse hospitaal Pré Catelan

Bookmark the permalink.

Comments are closed.