Beiers infanterieregiment 31 was een nieuw regiment, opgesteld in januari 1917, samengesteld uit oudere troepenonderdelen, nieuwe rekruten en teruggekeerde gewonden. De eerste inzet aan het front begon in het Forêt de Parroy, op 1 april 1917. Het volgende fragment is afkomstig uit de regimentsgeschiedenis:
Ie en IIIe bataljon nemen de stelling over van Grenadierregiment 9, voor Xousse. Het regiment was het rechter vleugelregiment van de 15e Beierse Infanteriedivisie. Rechts sloot reserve-infanterieregiment 70* aan, links het Beierse Infanterieregiment 32.
De stelling was verdeeld in twee sectoren. De rechter sector, genaamd Köln, liep van noordwest naar zuidoost door de oostelijke punt van het Parroy-Wald. Hier lagen de tegenstanders dicht bij elkaar, door onderbegroeiing, struikgewas en draadwirwar. De linker sector, genaamd Dresden, liep aansluitend over het vrije overzichtelijke veld en boog scherp naar het oosten af, met de vijand op 500 tot 1000 meter afstand.
De conditie van de stelling was niet overal goed. De voorste loopgraaf was voor de deel slecht verdedigbaar of op een verouderde manier met takkenvlechtwerk bekleed, zodat een treffer in de loopgraaf deze volledig versperde. De drievoudige draadversperring voor het front was goed. Veel gegraven schuilplaatsen waren aanwezig, waarvan een deel echter met grondwater volgelopen was.
Al in de nacht van 31.3 op 1.4, om middernacht, nam het Ie bataljon I.R.31 zonder incidenten de sector Köln over, nadat overdag de sector geïnspecteerd was door de bataljons- en compagniescommandanten. De nacht verliep volkomen rustig. De compagnieën installeerden zich in de stelling. In de volgorde van rechts naar links: 2e (Tal-), 4e (Quellen-), 1e (Gneisenau-) compagnie. De 3e compagnie was afwachtingscompagnie. De 1e machinegeweercompagnie had twee pelotons in stelling, een in afwachting.
In de daaropvolgende nacht, van 1 op 2 april, loste het IIIe bataljon 31 zonder problemen het IIe bataljon van Grenadierregiment 9 af in de linker regimentssector. Om 10 uur ‘s avonds in de aflossing gereed. Rechts de 9e (Garde-), dan de 10e (Berg-), dan de 11e (Wasser-) compagnie. De 12e is afwachtingscompagnie in de 2e linie.
De volgende dagen verliepen zeer rustig. De gevechtsactivitieit is van beide kanten zeer gering. In sommige sectoren valt geen enkel schot. Onze mijnenwerpers schieten zich in op spervuur, net als de artillerie. Maar de levensmiddelenwagens van het IIIe bataljon rijden op 8 april onvoorzichtig naar voren en krijgen schrapnelvuur. Het weer verbetert enigszins, de wegen zijn zoals eerder armzalig. De gezondheidstoestand is zeer goed. De uitbouw en verbetering van de stelling gaat in het begin langzaam, omdat het nodige gereedschap ontbreekt.
Op 9 april schiet de tegenstander zich twee uur lang, met middelzware kalibers, op onze stelling in. Bij de Quellen- en Gneisenau-compagnie worden de loopgraven voor een deel sterk kapotgeschoten. Er zijn geen verliezen. Een patrouille-onderneming op dezelfde dag daarentegen, bracht de eerste verliezen voor het regiment. Een patrouille van vrijwilligers van de 11e compagnie onder leiding van onderofficieren Diller en Roeder was het in dichte mist gelukt, over de vijandelijke draadhindernis tot in de eerste Franse loopgraaf door te dringen. Die was onbezet. De beide onderofficieren drongen vastbesloten tot in de tweede vijandelijke linie door. Hier stuitten ze op een voedselcorvee, dat onbewapend en zonder beveiliging aankwam. Daar vlogen hun handgranaten al naar de volledig verraste Fransen en sprongsgewijs ging het dan over de draadhindernissen en het vrije veld terug, zonder dat ook maar een schot in hun richting gelost werd. Dit mooie succes liet de beiden niet rusten. Al op de volgende dag meldden ze zich voor een herhaling van deze onderneming, alleen zouden ze deze keer indien mogelijk gevangenen mee terugbrengen. Als versterking namen ze de korporaal Pax en de infanteristen Ries en Blanz mee. Weer kwamen ze ongehinderd in de eerste vijandelijke linie, maar bij de 2e stuitten ze dit keer op opmerkzame wachtposten, die meteen alarm sloegen. Van alle kanten kwamen Fransen aan. Een kort handgranatengevecht waarbij Ries dodelijk en Blanz zwaar gewond werd, net als korporaal Pax. Diller die op de borstwering geklommen was om overzicht te krijgen, zag nog meer Fransen van achter naderbijkomen en gaf het bevel tot de terugtocht. Infanterist Blanz was niet meer te vinden. De beide onderofficieren begonnen de terugtocht over het vrije veld, waarbij ze de zwaargewonde Pax met zich mee sleepten. Ze staken de beide draadhindernissen en bereikten na enorme inspanningen en vijandelijk vuur hun eigen loopgraven. Onderofficier Ludwig Diller, al sinds 1914 in het veld en zich herhaalde malen onderscheidend, werd voor zijn dappere en opofferende inzet als eerste in het regiment met de zilveren dapperheidsmedaille gedecoreerd. Onderofficier Roeder kon helaas deze onderscheiding niet meer krijgen, omdat deze dappere kort daarna sneuvelde. De tegenstander antwoordde na deze onderneming met ongeveer 250 schrapnels en klein kaliber granaten op de sector Dresden. De hele beschieting vloog echter op het vrije veld daarachter. Ook op de 10e schoot de vijandelijke artillerie hevig op onze stellingen. Behalve schade aan de loopgraven was er geen resultaat. Onze artillerie gaf vergeldingsvuur af.
De volgende dagen verliepen weer rustiger. In de nacht van 12 op 13 april loste het IIe bataljon in de sector Köln af. Rechts 6e, midden 5e en links 7e compagnie. De 8e compagnie werd afwachtingscompagnie. De 2e machinegeweercompagnie loste de 1e af. Het weer was nog steeds zeer wisselend, echt aprilweer, met sneeuwbuien, storm en zonneschijn.
De tot nu toe rustige tijd in de stelling zou plotseling wat verstoord worden. Het Franse artillerievuur had zich de laatste dagen al steeds meer versterkt – blijkbaar voorbereidend inschieten – toen op 14 april om 7.30 uur ‘s morgens een aanzwellend vijandelijk vuur kwam op de voorste linie van sector Köln en op de verbindingswegen naar achteren. Om 8.00 uur verhevigde het, ook met inzet van zware en middelzware vijandelijke mijnenwerpers. Voor sector Köln werd verhoogde paraatheid afgekondigd. De sappen werden ontruimd en versperd. Ook was onze artillerie intussen met vergeldingsvuur begonnen. Tegen vijandelijke waarnemingsvliegtuigen werden jachtvliegtuigen aangevraagd, die echter niet verschenen. Kort na 9.00 uur meldde de Gneisenaucompagnie (7e) dat hun voorste loopgraaf volledig geëgaliseerd was, de mijnenwerpers onbruikbaar en zich vele instortingen hebben voorgedaan. De regimentscommandant had intussen het rustbataljon in Mulsach (I./31) gealarmeerd en voor de hele regimentssector verhoogde paraatheid afgekondigd. De voorste Gneisenauloopgraaf werd ontruimd en gebarricadeerd, de compagnie voor een tegenaanval gereedgemaakt, de afwachtingscompagnie dichterbij geplaatst. ‘s Middags nam de hevigheid van de beschieting iets af en richtte zich meer op de hindernissen. Een vijandelijke aanval leek aanstaande. Onze artillerie richtte hevige vuurovervallen op de vijandelijke stelling. Maar een aanval bleef achterwege. Tegen 3.00 uur ‘s morgens werd een vijandelijke patrouille voor Gneisenau ontdekt en door tegenvuur verdreven. Verder verliep de nacht rustig. Het vijandelijke vuur was minder hevig en leek alleen onze herstelwerkzaamheden in de loopgraven te willen verstoren. Maar op 15 april, om 9.00 uur ‘s avonds, brak opnieuw het vijandelijke en daarna ook ons eigen artillerievuur los. Het was een waar trommelvuur, dat zich nu ook naar links op de sector van de Gardecompagnie (9e) richtte. Na middernacht verstomde het plotseling en kort daarop gingen twee vijandelijke patrouilles naar voren.
Bij de 7e compagnie bevond zich een korporaal, Karl Bentz, een bijzonder dapper en onverschrokken man. Sinds 1914 in het veld en al twee maal gewond geweest. Toen op de 14e het sterke trommelvuur op de loopgraven van zijn compagnie lag en elk ogenblik een vijandelijke aanval te verwachten viel, observeerde hij op eigen initiatief vanuit de loopgraaf over de borstwering en toen de loopgraaf kapotgeschoten was van uit een granaattrechter. In hevig vuur over het vrije veld lopend hield hij de verbinding met het naastliggende peloton in stand. Ook op de 15e ‘s avonds, toen het vuur in zelfde hevigheid woedde, observeerde hij opnieuw liggend op het vrije veld. Bentz was het die de ene van de beide patrouilles – ongeveer 6 tot 8 Fransen – direct opmerkte toen ze de loopgraaf naderden. Zonder na te denken sprong hij geheel alleen naar voren, de Fransen tegemoet, en bekogelde ze met handgranaten. De verraste vijand keerde om en verdween in de duisternis. De andere patrouille, van ongeveer 40 man sterk, was het gelukt door de kapotgeschoten draadhindernis tot in de vertrommelde en geruimde voorste loopgraaf van de 5e compagnie door te dringen. Hier werden ze eveneens door de 7e compagnie opgemerkt en direct ging een stoottroep onder leiding van vizefeldwebel Spiegel in een oprollende handgranatenaanval tegen de binnengedrongen vijand naar voren, terwijl een andere onder leiding van luitenant der reserve Badar hem in de flank aanviel. Bij de groep Spiegel was het weer Bentz die zich meteen in de voorhoede opstelde. Zijn koudbloedige en welgerichte werpen van handgranaten is het in eerste plaats te danken dat de Fransen na het eerste treffen snel wegvluchtten. Omdat op een beslissend ogenblik aan onze zijde het signaalpistool verloren ging, lukte het de Fransen in de duisternis hun gewonden mee te nemen. Alleen hun commandant, een sergeant van het Franse infanterieregiment 367, bleef dood in onze handen achter.
Het merkwaardige was, dat de hele weg die de Franse patrouille had afgelegd, te herkennen was door vluchtschriften in Duitse taal, die de manschappen tot overlopen moesten aanzetten. De Fransen waren alleen voorzien van gasbommen, pistolen en messen.
Bentz werd vanwege zijn dappere optreden de volgende dag door de regimentscommandant tot onderofficier bevorderd en bovendien werd hem nog de zilveren dapperheidsmedaille verleend.
De gevechtshandelingen van 14 tot 16 april hadden ons 8 doden en 45 gewonden gekost, waarvan alleen al 7 doden en 36 gewonden van het IIe bataljon. Alom werd het dappere optreden van de 31ers geprezen.
In de dagorders van de brigadecommandant stond onder andere:
“Het jonge 31e infanterieregiment heeft de vuurdoop glanzend doorstaan. Ik was in de gelegenheid mij kort na de aanval te vergenoegen aan de voorbeeldige geest van de troep, de wil om te overwinnen enz. “, en de commanderend generaal schreef in zijn melding aan het algemeen legerhoofdkwartier: “Bijzonder benadrukt moet worden de durf waarmee de stoottroepen de in de loopgraven gedrongen vijand direct weer teruggeworpen hebben. Voorbeeldig waren de orders die de commandant van infanterieregiment 31 getroffen heeft ter verdediging van de te verwachten onderneming.”
Nu keerde weer grote rust in de stelling terug. Opruimwerkzaamheden en eigen patrouilles vulden de tijd. Rechts van ons werd in de nacht van 21 op 22 april het reserve-infanterieregiment 70* afgelost door beiers landweerregiment 6. In de daaropvolgende nacht het IIIe bataljon door het Ie bataljon in sector Dresden en in de volgende nachten werd de meest rechter compagniessector in sector Köln overgenomen door de 12e compagnie landweerregiment 6.
Het bataljon in rust lag in Mulsach in massakwartieren. De eerste dag na de aflossing was altijd voor baden en ontluizen. De volgende dagen dienden dan voor het versterken van de discipline, oefeningen in loopgraafdienst en gevechtsinstructies in het algemeen. Hier stonden vaak de vele speciale opleidingen voor de van te voren uitgedachte opleidingsplannen van de compagniescommandanten hinderlijk tegenover, zodat de klacht dat de compagnie nooit werkelijk samenkwam, in deze tijd geen zeldzaamheid was. De speciale opleidingen naast de opleiding voor de compagnie als geheel waren dan ook veelzijdig: oefening met granaatwerpers, reserve machinegeweerschutters, officiers- en onderofficiersopleiding, verbindingsdienst en signalisten, stoottroepen, enz. De laatste dag voor terugkeer in de stelling van de compagnieën was steeds voor onderhoud aan kleding en uitrustingstukken en andere voorbereidende werkzaamheden.
Het werd zeer teleurstellend gevonden, dat sinds de opstelling van het regiment een muziekkorps ontbrak. Oorspronkelijk behoorde dit niet tot de standaard bij de opstelling van nieuwe regimenten. Om nu dit zo belangrijke bestanddeel van een troep niet te laten ontbreken, werden eerst uit voorgeschoten private middelen van de officieren evenals de kantines in Metz, muziekinstrumenten gekocht. Vizefeldwebel Kissel uit Kaiserslautern werd als muziekmeester benoemd en op 5 april kon in het regimentskwartier Zwohof de regimentscommandant op zijn verjaardag verrast worden met de eerste uitvoering van het regimentsmuziekcorps. Weliswaar was de kapel voorlopig slechts 12 man groot, maar nadat ze na menige strijd met hogere staven eindelijk toestemming had gekregen, ontwikkelde zich onder de krachtige leiding van Kissel en zijn latere opvolger Gras zeer snel een echt regimentsmuziekcorps. Ze heeft tijdens het bestaan de leden van het regiment vele mooie uren van troost en ontspanning gebracht. Maar ook bij serieuze diensten moesten de muzikanten vaak ingezet worden, als de nood aan de man was. Ze moesten dragerdiensten vervullen, zelfs graafwerk verrichten en op dagen van strijd waren het terugbrengen van gewonden, het bergen en begraven van doden hun moeizame en droevige bezigheden.
Op 2 mei loste het IIIe bataljon het IIe af in de sector Köln. De vijandelijke artillerieactiviteit was steeds gering, maar op 6 mei veroorzaakte een lichte granaat, die een boom schampte en ontplofte, bij de 11e compagnie vier gewonden. Eind april was het weer eindelijk beter geworden.
Op 9 mei kwam z.m. koning Ludwig II naar Duß (Dieuze) bij de 15e beierse infanteriedivisie. Een uit de drie infanterieregimenten van de divisie samengesteld bataljon, onder commandant III/31 majoor Rabenstein, stond daarbij parade. De koning verleende aan leden van het regiment, die bij andere troepenonderdelen al in het veld stonden, een reeks onderscheidingen.
Al aan het einde van de vorige maand waren er steeds weer geruchten over een op handen zijnde andere inzet van het regiment. Nu zou dit ook werkelijkheid worden. In de nacht van 10 op 11 mei werden de beide stellingbataljons van het regiment door reserve-infanterieregiment 29 afgelost. De overdracht voltrok zich probleemloos en zonder verliezen. Nog op dezelfde dag ging het regiment op mars naar Lauterfingen en Rixingen, en ging daar op de trein.
Het regiment had zes weken lang een rustige sector bezet. Alles bij elkaar bedroegen de totale verliezen 10 doden (waaronder 1 officier, luitenant der reserve Engel, Ie bataljon, door een granaattreffer) en 80 gewonden (waaronder 1 officier, luitenant Weber, Ie bataljon). Maar in deze tijd hadden de verbanden zich verenigd, waren waardevolle oorlogservaringen opgedaan, en wat de hoofdzaak was, de jonge, uit verschillende onderdelen samengevoegde troepenonderdelen waren voor de vijand tot een van goede moraal vervulde eenheid samengesmolten.
Verslag van het Franse 356e Regiment Infanterie van de overval op 16 april:
Op 15e april beginnen voorbereidingen voor een nieuwe overval, die moet worden uitgevoerd door het detachement Lestrade, bestaande uit de 17e compagnie 356e RI, de Groupes Francs** van de 346e, 356e en 367e RI, 12 sappeurs van de genie en 3 tolken. De overval moet plaatsvinden tegenover de Franse sector les Arrieux.
Met de artillerie worden details besproken voor het schieten van bressen in de draadhindernissen. De overval zelf heeft plaats om 20.45 uur in de nacht van 15 op 16 april.
De artillerie begint de voorbereidende beschietingen en de aanvalstroep vertrekt in drie kolonnes, die elk bestaan uit een Groupe Franc, een sectie van de 17e compagnie, 4 sappeurs en een tolk. Kapitein Lestrade gaat met de middelste kolonne. De 4e sectie van de 17e compagnie blijft in de Franse voorste linie om de groepen te ondersteunen in geval van de Duitse tegenaanval.
Ondanks de geweersalvo’s die vanaf verschillende punten uit de Duitse linies komen, dringen de drie kolonnes door in de “Ouvrages Blancs” tot aan de derde linie en constateren dat de loopgraven kapotgeschoten zijn, de schuilplaatsen versperd door instortingen. De abris die toegankelijk zijn worden nauwkeurig geinspecteerd, maar de vijand lijkt zijn positie volledig geëvacueerd te hebben. Tijdens de hele operatie heeft de vijand weinig gereageerd. Verliezen: sergeant Vinches vermist, 5 gewonden.
* in de regimentsgeschiedenis fout aangegeven als het actieve infanterieregiment 70
** groupe franc – autonome groep infanterie, vooral bedoeld voor het uitvoeren van (korte, geweldadige) overvallen op de vijandelijke linie, bijvoorbeeld voor het binnenhalen van gevangenen of het vernielen van een mitrailleurpositie.