“Men kan niet onverschillig blijven in het land waar wij gastvrijheid genieten”

Een deel van het verplegend personeel van de Nederlandse Ambulance, op de foto met Belgische en Duitse gewonden. Duitsers en Belgen zijn met opzet samen gefotografeerd om de neutraliteit van de Nederlandse Ambulance te benadrukken.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwamen vrijwel meteen hulpacties op gang, voor hulp aan getroffen burgers, vluchtelingen en militairen. Nederlanders in het buitenland lieten zich niet onbetuigd op dat vlak. Een aantal in Brussel wonende Nederlanders nam al op 2 augustus, dus nog voor de Duitse inval, het initiatief tot de oprichting van een Nederlandse Ambulance (noodhospitaal), geheel voor eigen rekening.
Het initiatief voor een Nederlandse Ambulance kwam van het bestuur van de Nederlandsche Vereniging van Weldadigheid en de voorzitters van enkele andere verenigingen. De “Nederlandsche Vereeniging van Weldadigheid tot ondersteuning van behoeftige Nederlanders in de stad Brussel en hare voorsteden”, zoals de organisatie volledig heette, had tot doel om Nederlanders hulp te bieden op velerlei terreinen, dit kon financiële hulp zijn maar ook genees- of rechtskundige hulp, plaatsing van ouderen en arbeidsongeschikten in “gestichten van weldadigheid”, of hulp aan Nederlanders op doorreis. Voor het bijeenbrengen van gelden voor een Nederlandse ambulance richtte men zich in eerste instantie tot de Nederlanders die in Brussel leefden en werkten. In een oproep formuleerde men het als volgt: “Ondergetekenden menen dat de Nederlandse kolonie te Brussel niet onverschillig kan blijven bij de vreselijke rampen, welke het land treffen, waar wij gastvrijheid genieten. Dringende hulp is nodig”.
![]() | Bedrijfspanden van de Brusselse vestiging van Van den Bergh's Limited, De Bonnestraat 68. In een aantal vertrekken was een deel van de Nederlandse Ambulance ondergebracht. Van den Bergh's Limited was een onderdeel van de Nederlandse firma Van den Bergh, fabrikant van onder andere zeep en margarine. Vormde vanaf 1908 een samenwerkingsverband met de firma Jurgens, ook een margarinefabrikant. Deze Boterunie ging in 1930 samen met de Britse firma Lever Brothers, bekend van de Sunlight zeep. Uit deze fusie ontstond het Unilever concern. |
De vestiging
Twee Nederlandse ondernemers, initiatiefnemers van het eerste uur, waren bereid een deel van hun gebouwen af te staan en in te richten tot hospitalen. Er ontstond dus gelijktijdig op twee plaatsen een Nederlandse ambulance, samen goed voor 110 bedden. De eerste Hollandse ambulance werd ingericht in de bedrijfsgebouwen van de heer G.S.Kaufman, Plantijnstraat 35 (rue Plantin 35), producent van verlichtingsapparatuur. Kaufman was ook ondervoorzitter van de Nederlandse Kamer van Koophandel in Brussel.

Hugo Andriesse
De tweede ambulance kwam in een gedeelte van de gebouwen van het Belgische filiaal van de firma Van den Bergh’s Limited , De Bonnestraat 68 (rue de Bonne 68). Directeur van de firma was de heer Hugo Andriesse, tevens voorzitter van de Vereeniging van Weldadigheid. Beide ambulances kregen een officiële Rode Kruis status bij het Belgische Rode Kruis en stonden ingeschreven onder de nummers 147 en 151.
Omdat de ambulances werkten onder het Belgische Rode Kruis kon men gebruik maken van Rode Kruis vlaggen en banden om de arm met het Rode Kruis teken. Maar behalve deze toestemming werd geen enkele gift van het Belgische Rode Kruis aangenomen, niet in geld en niet in goederen, om de neutraliteit niet in het geding te laten komen. Alles werd uit eigen middelen betaald.
![]() | Ziekenzaal ingericht in de winkelruimte van de heer G.S. Kaufman, Plantijnstraat 35, handelaar in verlichtingsartikelen. Aan het plafond zijn de lampen te zien waar Kaufman in handelde. Hij adverteerde onder de naam Maison Hollandaise. |
![]() |
Inrichting en ingebruikname van de ambulances
In minder dan geen tijd waren de gebouwen aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken. De heer en mevrouw Andriesse waren in de gebouwen van Van den Bergh onvermoeibaar in de weer om alles in goede banen te leiden, om een hospitaal te creëren die iedere kritiek kon doorstaan. Zelfs het personeel van de fabriek werkte mee om alles gereed te krijgen. De garderoberuimte werd ingericht tot een model operatiezaal, de smederij werd getransformeerd tot badkamer, het schaftlokaal een ziekenzaal met 27 bedden, een deel van de administratie kreeg als bestemming een zaal voor 16 ernstig verminkten en een andere zaal voor nog eens 20. De liften werden geschikt gemaakt voor het vervoer van gewonden. Ook de drukkerij en de ijsfabriek kregen een andere bestemming. Een linnenkast was goed gevuld met onderkleding en linnengoed, dat door de dames van de fabriek eigenhandig gemaakt of vermaakt was.
In de Plantijnstraat stelde de heer Kaufman, ook gesteund door zijn vrouw, alles in het werk om een volwaardig hospitaal te vormen. Hier was plaats voor 60 bedden. De keukeninrichting, operatiezaal en badinrichting waren al na een paar dagen volledig ingericht en voorzien van genees- en verbandmiddelen. Maar pas op 25 augustus kwamen de eerste gewonden. Vanaf dat moment begon een grote stroom op gang te komen, voorlopig tot een maximum van 75 bedden.

Groepsfoto van ambulancepersoneel bij de fabriek van Van den Bergh. In burger de heer Hugo Andriesse, directeur van de fabriek en initiatiefnemer voor de Ambulance. Naast hem zijn vrouw.
Het personeel
De complete staf van beide hospitalen bestond uit 48 mannelijke en vrouwelijke personeelsleden, voor een groot deel gediplomeerd. Tweederde daarvan waren Nederlanders.
Het medisch personeel van Ambulance I in de Plantijnstraat stond onder leiding van de Belgische geneesheer dr. G. Dufort, met hulp van de eveneens Belgische artsen Cantineau, M. Rosman en G.v.d. Meerschen. Voor de ambulancedienst verleenden chef-ambulancier M.T. Nieuwenhuys en de in Parijs wonende Nederlander David Nuyten hun medewerking.
Vanuit Nederland waren op 17 augustus twee artsen uit Rotterdam overgekomen. De artsen dr. A.H.M.J. van Rooy, en dr. C.M. Kleipool waren op eigen initiatief naar België gereisd, na eerst overleg te hebben gehad met de Belgische gezant in Nederland en met het Nederlandse Rode Kruis. Na een aanvankelijke aarzeling kregen ze verlof om te gaan. Buitenlandse zaken regelde passen en vrijstelling voor de douane, en hun komst werd per telegraaf aangekondigd bij de Belgische autoriteiten. Ze werkten in België onder het Belgische Rode Kruis. Na een hartelijk ontvangst door dr. Depage, de leider van het Belgische Rode Kruis, kregen ze hun armband met rood kruis, gestempeld door de Belgische autoriteiten, en een identiteitskaart. De artsen kregen het deel van de Nederlandse ambulance toegewezen, dat was ingericht in de fabrieken van Van den Bergh, en werden verzocht in naburige ambulances op verzoek assistentie te verlenen. Bij hun aankomst vonden ze al patiënten in de ambulance: Belgische gewonden uit Haelen en Diest.

Mannelijk personeel, artsen en verplegers, van de ambulance aan de Plantijnstraat. Linksachter in burger de heer G.S.Kaufman, een van de initiatiefnemers voor de ambulance.
Aan de twee hospitalen waren twaalf verplegers en twaalf verpleegsters verbonden. Ze stonden onder leiding van een aantal hoofdverpleegsters, de Hollandse dames Christina van Wijk, Marie Willems, Neeltje Sprey, Marie Padmos, Pelosi van Wijk, Nagel, van Mourik en Anna Haanstra. De laatstgenoemde had al oorlogservaring opgedaan in Bulgarije tijdens de Balkanoorlogen. Naast deze Nederlandse dames waren er ook nog de Belgische hoofdverpleegster Fernande Corin en de Italiaanse Sophia Antonelli.

Verpleegsters van de ambulance aan de Plantijnstraat 35
Doel was het verplegen van zowel Belgische als Duitse gewonden. De strikt neutrale houding van Nederland werd ook hier gehandhaafd. Een opschrift bij de deur vermeldde:
“De ambulances der Nederlandsche kolonie nemen op en verzorgen de gewonden van alle oorlogvoerenden, zonder onderscheid van nationaliteit.” Met daaronder: “Conventie van Geneve”.
Het was tegenover de Belgische bevolking ook nodig om duidelijk te maken dat niet alleen Duitse gewonden verpleegd zouden worden. De Belgen hadden een weinig vriendelijke houding tegenover de Hollanders, vanwege de hardnekkige geruchten dat Duitse troepen over Nederlands grondgebied België waren binnengetrokken en vanwege de hulp aan Duitse gewonden tijdens de gevechten bij Luik.

Ziekenzaal De Bonnestraat 68 in het fabrieksgebouw Van den Bergh
Er was in Brussel een groot aantal ambulances ingericht, zowel door particulieren als door de overheid. Bekendste is wel het Rode Kruis hospitaal in het Koninklijk Paleis dat in de eerste dagen van de oorlog werd gevormd, onder persoonlijke bemoeienis van de Belgische Koningin. In ongelofelijk korte tijd waren overal hospitalen en kamertjes ingericht. In de kranten verschenen lijsten van adressen van tijdelijke ambulances en van particulieren die bedden beschikbaar stelden. Toen de eerste gewonden uit de omgeving van Luik aankwamen werd er door diverse ambulances jacht op gemaakt. Iedere ambulance wilde de eerste gevallen hebben. De competitie ging zelfs zo ver dat aan de chauffeurs van de auto’s die de gewonden van de trein moesten halen, een premie werd toegezegd voor elke gewonde die ze meebrachten. De eerste dagen kwamen alleen Belgische gewonden.
Geldinzamelingen
De beide Nederlandse hospitalen samen hadden een capaciteit van 110 bedden, maar voor de instandhouding daarvan was veel geld nodig. Ondanks alle giften was het in september nog steeds niet mogelijk om meer dan 75 bedden te onderhouden, door de hoge kosten van de dagelijkse huishouding, voornamelijk van voeding.
Begin oktober ging men er toe over om, ondanks de beperkte geldmiddelen, toch de onbezet gebleven bedden in gebruik te nemen. Door een toename in de hevigheid van de gevechten in de nabijheid van Brussel ontstond een grote toevloed van gewonden. Toen berichten kwamen dat massa’s gewonden zonder hulp op de slagvelden bleven liggen, zijn dagelijks tochten per auto ondernomen naar de plaatsen waar men kon verwachten gewonde soldaten ter verpleging te kunnen opnemen. Plaatsen als Zemst, Perk, Haecht, Thildonck, Vilvoorde. De heer Kaufman maakte met zijn auto tochten om gewonden op te halen. Steeds vijf tegelijk. Hij heeft er wel zo’n 3000 opgehaald.
Men deed vooral ook een beroep op de landgenoten in Nederland om de benodigde gelden bij elkaar te krijgen. Het hiervoor in Den Haag opgerichte Centraal Comité voor de Ambulance der Nederlandse kolonie te Brussel had in de eerste week van haar bestaan 424 gulden aan giften ontvangen, in de tweede week 1500 gulden. In verschillende plaatsen van het land vormden zich subcomités. De in Nederland ingezamelde giften konden door bemiddeling van het departement van Buitenlandse Zaken, overgemaakt worden naar de Nederlandse Kamer van Koophandel in Brussel. Om de beide ambulances in Nederland onder aandacht van het publiek te brengen waren foto’s gemaakt van het personeel, de ziekenzalen en de verpleegden die in verschillende geïllustreerde bladen werden opgenomen. Bovendien was van de foto’s een serie van 12 prentbriefkaarten gedrukt, die voor het goede doel verkocht konden worden.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef er een wervend tekstje bij: “Goedgeslaagde kaarten. Men ziet erop de keurig ingerichte ambulancezalen, vroolijk en licht, waar de ijzeren bedden – alle bezet – in groote regelmatigheid naast elkaar staan. Een andere kaart geeft een blik in de operatiekamer, die er helder en goed uitziet.”
Op een kaart van de ziekenzaal in de Plantijnstraat hangt aan het plafond een enorme hoeveelheid lampen. Het is de handel van lampenfabrikant Kaufman. Om de neutraliteit van de ambulances nog eens te benadrukken zien we op een aantal kaarten Duitse en Belgische gewonden gebroederlijk bij elkaar op de foto.

Auto van de heer Kaufman, gebruikt door de Nederlandse Ambulance. Met deze auto werd ook de promotietour door Nederland gemaakt. Voorin met bolhoed de heer Kaufman zelf, achter het stuur waarschijnlijk brancardier David Nuyten.
Promotietour door Nederland
Een opmerkelijk initiatief voor de fondsenwerving was een tocht door Nederland, per auto, onder leiding van de heer Kaufman. Hij had niet alleen zijn fabriek ter beschikking gesteld voor onderbrenging van de ambulance, maar ook zichzelf en zijn auto ter beschikking gesteld van het Rode Kruis. Samen met brancardier Nuyten, reed hij met zijn auto langs de voornaamste plaatsen in Nederland met een intekenlijst waarop in cijfers de geboden steun kon worden uitgedrukt, en vooral ook om de setjes ansichtkaarten te verkopen van de ambulance. Door de Duitse autoriteiten werd hen geen strobreed in de weg gelegd want men beschikte over een document, opgesteld door een Duitse Stabsartz, professor aan de Universiteit van Berlijn, waarin de goede diensten van het Hollandse Lazarett werden vermeld, die aan de Duitse gewonden waren verleend. De toer van ruim een week begon in Maastricht, waar de autoriteiten volle medewerking verleenden. Voor ze een plaats aandeden verscheen een ingezonden mededeling in de plaatselijke krant, waarin hun komst werd aangekondigd en alvast een beroep op vrijgevigheid werd gedaan. Voor de verkoop van de ansichtkaarten was in veel plaatsen ondersteuning door de Nederlandse Padvindersvereniging, te beginnen in Maastricht.
Ook op andere plaatsen boden de padvinders hulp. In Tilburg hadden 50 Roomskatholieke padvinders zich beschikbaar gesteld om ansichtkaarten te verkopen.
Kaufman had gedacht 15.000 francs op te halen, maar tegen de tijd dat hij in Den Haag was, liep het bedrag al tegen de 70.000 francs. De gist- en spiritusfabriek in Delft schonk in één keer 2500 francs. (1 gulden = 2 belgische frank in 1900 = ongeveer 12 euro nu)
Voor steun aan de ambulance in Brussel werden in Nederland op eigen initiatief bij particulieren thuis “weldadigheidsbijeenkomsten” georganiseerd, meest culturele middagen met muziek en letterkundige voordrachten, waarvan na afloop een aardig bedrag kon worden overgedragen. Na ruim een week keerde het tweetal Kaufman en Nuyten naar Brussel terug.

Gebruikte ansichtkaart die gekocht moet zijn tijdens de promotietour van de Nederlandse Ambulance. De kaart is in 1915 binnen Nederland verstuurd. Op de achterzijde van de kaarten stond de naam en straatnaam van de Ambulance. Naar goed Belgisch gebruik waren er Nederlandstalige en Franstalige versies.
Het Rotterdamse Comité voor de Nederlandse Ambulance verspreidde in oktober 1914 een circulaire waarin nog eens werd opgeroepen de ambulances te ondersteunen.
“Toen de Nederlandse Kolonie dit werk op zich nam”, zo stond te lezen in de tekst van de circulaire, “meende men te mogen rekenen op krachtige, geldelijke steun uit het moederland. Door de loop van de oorlog werd de verbinding tussen Brussel en Nederland zeer spoedig gestoord; het verzoek om hulp werd dus slechts door enkelen gehoord. De financiële middelen waren nog maar voldoende voor een enkele week. Was het niet zo dat toen in de Balkan oorlog werd gevoerd, een half dozijn ambulances konden worden uitgerust. Hebben de gewonden uit de gevechten van Haelen, Dendermonde, Leuven, enz. niet evenzeer recht op uw sympathie en hulp?”
De ambulances na de Duitse intocht
De intocht van de Duitsers in Brussel, op 20 augustus, maakte grote indruk op het ambulancepersoneel, dat in hun Rode Kruis uniform op de stoep voor hun gebouw de passerende soldaten gadesloeg. Met veel machtsvertoon en grote discipline trokken lange kolonnes door de stad, zonder vernielingen aan te richten. De Brusselse bevolking moest alles lijdzaam over zich heen laten gaan. De Duitse officieren wekten weerzin op, met hun arrogante houding en hun luide geschreeuw, maar er was ook ontzag voor de manier waarop alles georganiseerd leek te gaan. De intocht werd voorafgegaan door een stroom vluchtelingen en Belgische gewonden.
De ambulances kregen Duitse gewonden te verzorgen op momenten dat de eigen Duitse gewondenverzorging niet in de buurt was. Zo kregen ze op een avond de opdracht naar het Gare de l’Ouest te gaan om een Duitse officier met beenbreuk te helpen.
Na de bezetting van Brussel door de Duitsers was de toevoer van gewonden zo goed als opgehouden. Het Rode Kruis in Brussel was onder beheer van de Duitse autoriteiten gekomen en de particuliere Rode Kruis ambulances werden zoveel mogelijk buiten spel gehouden. Er was een wildgroei aan particuliere ambulances ontstaan en de Duitsers maakten daar een eind aan, een groot deel er van werd opgeheven. Er waren in Brussel maar liefst 30.000 bedden beschikbaar, maar voor wie? Belgische gewonden kwamen niet meer en de Duitsers zorgen over het algemeen zelf voor hun gewonden. De Nederlandse ambulance mocht evenwel blijven voortbestaan.
De twee Rotterdamse artsen bleven niet lang. Bij een langer verblijf vreesden ze op den duur niet meer vrij vanuit Brussel naar Nederland te kunnen reizen. De waarnemende Nederlandse gezant te Brussel, de heer Van Vollenhoven, bood hen de mogelijkheid om per dienstauto terug te reizen naar Nederland, met een koerier die door de legatie met diplomatieke stukken naar Den Haag zou gaan. Ze kregen voor de gelegenheid diplomatieke passen. Na een tocht door het vernielde en platgebrande Belgische platteland en na talloze aanhoudingen bij controleposten bereikten ze veilig Nederland.
Tijdens hun korte verblijf in Brussel hadden de artsen veel te doen gehad. Hun werk werd zowel door Belgische als door Duitse autoriteiten zeer op prijs gesteld. Na hun terugkeer in Rotterdam deden ze beiden verslag van hun ervaringen, dr. Kleipool in De Maasbode, dr. de Rooy in het Rotterdams Nieuwsblad. Uit hun relaas blijkt dat de ambulances veel te maken kregen met gevallen van uitputting. Na onderzoek bleken ze geen verwondingen te hebben maar waren eenvoudigweg uitgeput. Met wat eenvoudige middeltjes en een paar dagen rust waren ze weer op de been. Natuurlijk waren er ook ernstige verwondingen, veroorzaakt door mitrailleurs en shrapnel. De eerste tekenen van de gevolgen van de moderne oorlogvoering.
Naast gewonden van het slagveld wijdde de ambulance ook zorg aan de burgerbevolking. Intussen was in België hongersnood ontstaan. De leden van de ambulance trokken er op uit met eten, drinken en verbandmiddelen om vluchtelingen van het platteland, vermoeide en uitgehongerde vrouwen en kinderen te helpen

Een van de ziekenzalen in de fabrieksgebouwen De Bonnestraat 68

Kijkje achter de schermen bij de Nederlandse Ambulance, De Bonnestraat. Waarschijnlijk verbandkamer en ruimte waar medicijnen gereed gemaakt worden.
Hulp aan Nederlanders in Brussel
De Nederlandsche Vereeniging van Weldadigheid, die de basis had gelegd voor de twee ambulances, had zelf tot taak op te komen voor de noden van de Nederlandse kolonie in Brussel. Honderden Nederlanders, die tot dan toe in Brussel hun geld hadden kunnen verdienen, waren door de oorlog zonder werk komen te zitten en moesten ondersteuning vragen. De Nederlandse regering, het in Nederland opgerichte Koninklijk Nationaal Steuncomité en particulieren zonden giften, maar die waren lang niet voldoende. H.M. de Koningin deed persoonlijk nog een royale gift van 30.000 gulden. Van 1914 tot 1918 verleende de Nederlandse Vereeniging van Weldadigheid voor 1.567.383 Belgische francs steun in goederen en geld aan getroffen Nederlanders. Voor een groep van zo’n 3 à 4000 armen was geen geld meer bij de Nederlandse Vereeniging. Zij moesten voor hulp aankloppen bij de plaatsvervangend gezant, de heer Van Vollenhove.
Huidige situatie
![]() | Huidige situatie De Bonnestraat 68 hoek Mariemontkaai 56-57, Sint-Jans-Molenbeek Brussel. De bedrijfspanden zijn opgenomen in de inventaris Industrieel Erfgoed. (foto Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed) |
![]() | Huidige situatie Plantijnstraat 35 in Brussel volgens Google Streetview. Nummer 35 is het lage gedeelte met de twee garagedeuren. Niets lijkt op een winkelpand zoals dat er in 1914 moet hebben uitgezien. (afbeelding Google Streetview) |
Enkele gegevens over de twee Rotterdamse artsen:
A.H.M.J. (Adrianus Henricus Maria Josephus) van Rooy (1880-1937). Arts sinds 1904, assistent van de chirurgische afdeling van het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Gespecialiseerd als gynaecoloog met een praktijk in Rotterdam. Na de oorlog directeur van de vrouwenkliniek in Haarlem. Vanaf 1920 hoogleraar verloskunde in Amsterdam
C.M. (Coenradus Maria) Kleipool (1883-1964). In 1912 benoemd tot buitengewoon assistent aan de afdeling van prof. S.Mendes da Costa in het Binnengasthuis te Amsterdam. Vestigde zich in 1913 als arts in Rotterdam, uitsluitend voor huidziekten en ziekten der urinewegen. 1923 lid van de gemeenteraad Rotterdam. 1928 directeur van de Finseninrichting
Bronnen:
Gebruikte bronnen voor dit artikel zijn vooral de gedigitaliseerde Nederlandse dagbladen op de website Delpher. Aangevuld met enkele feiten uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, een artikel over de Vereeniging van Weldadigheid in het tijdschrift Eigen Haard, enkele Belgische kranten en het boek “Brussel, de oorlog herdacht (1914-1918)”, Van Ypersele, 2014.