> vervolg van deel 2
De periode na het tunnelongeluk
Brigadecommandant generaal v.Bonin bezocht later de plek des onheils. Hij gaf opdracht de tunnel op te ruimen en opnieuw geschikt te maken voor de huisvesting van troepen. Pionieren begonnen met het leegruimen van de tunnel. Om de verschrikkelijke tocht in de tunnel tegen te gaan, werden uit een verder in het achterland gelegen cavaleriekamp enkele grote tenten aangevoerd, die voor de ingangen werden gehangen. Later kreeg de oostingang een houten pui met een deur, zoals op enkele foto’s is te zien. De opening halverwege de tunnel, bij de trechter, werd gedicht met een zandzakmuur. Uit vernielde Lagers in de omgeving zoals het Lager Neu-Düsseldorf, werden balken en planken als bouwmateriaal verzameld.
Er was veel werk te verrichten. Alle in en om de tunnel gelegerde troepenonderdelen leverden mankracht voor uitvoering van de werkzaamheden. Het in de nabijheid verblijvende Beierse Landsturm Bataillon “Schweinfurt”, dat allerhande bouwwerkzaamheden in de omgeving van Manre aan het verrichten was, leverde twee en halve compagnie. De eerste compagnie was al direct na het ongeluk belast geweest met het afvoeren van doden en gewonden. De compagnieën kwamen op 12 november bij de tunnel aan. Dat de onderbrenging van troepen in de tunnel op dat moment nog steeds niet optimaal was blijkt uit het feit dat de nieuw aangekomen mannen niets anders aangeboden kon worden dan de kale bodem aan de rechterzijde van het spoor, direct achter de ingang. Het stond de troepen wel vrij om uit het pionierdepot van Manre, 4 kilometer verderop, planken te gaan halen om op de bodem te leggen. Geen van de troepen, die een vermoeiende tocht door stromende regen en bedreigd door granaatvuur achter de rug hadden, was daartoe echter bereid. Voor de officieren kwam in de loop van de avond een veewagen beschikbaar, die als neusje van de zalm werd aangeprezen. Het comfort bestond vooral uit de aanwezigheid van een tafel met kleedje, en de wagen werd later bestempeld als “officierscasino”.
Na het tunnelongeluk werd de tunnel grondig onder handen genomen. Er werd getimmerd en gebouwd om zoveel mogelijk onderkomens voor troepen te creëren. De tunnel werd een kazerne waar vele troepen onderdak vonden. Als schuilplaats bood de tunnel weliswaar veiligheid tegen vijandelijke granaten, maar de omstandigheden om er te verblijven waren uiterst primitief. Het langere oostelijke deel van de tunnel was zeer stoffig, het westelijke deel daarentegen tamelijk stofvrij maar zeer koud. In het kortere westelijke deel stonden zeven vee- en goederenwagons, die als onderkomens en bureaus dienst deden voor regimentsstaven, compagniesbureaus, compagniescommandanten, een ziekenzaal, woning en spreekkamer voor een arts, slaapruimte voor verplegend personeel, telefooncentrale, slaapruimte voor telefonisten, onderkomen voor een artillerieverbindingsofficier, de tunneladjudant en voor de commandant van het tunnelbouwcommando. Ook onder en bovenop de spoorwagons hadden manschappen zich min of meer aangenaam geïnstalleerd. Zelfs tussen de wagons, op de buffers, hadden onderofficieren hokjes voor zichzelf getimmerd.
In de tunnel waren gemiddeld 1600 man ondergebracht van allerhande troepenonderdelen: infanteristen, jagers, pionieren, artilleristen, telefonisten, verplegend personeel, verbindingsofficieren, en van tijd tot tijd een regimentsstaf die de tunnel als commandopost gebruikte. De troepen die in de tunnel gelegerd waren hadden hun dagelijkse werkzaamheden buiten de tunnel, sommigen ‘s nachts, anderen overdag. Vanzelfsprekend was het een voortdurend komen en gaan van troepen, wat met de nodige rumoer gepaard ging. Daarbij kwam nog het lawaai van de werkzaamheden in de tunnel en het laat zich voorstellen dat het een ongelooflijk gekrioel en kabaal moet zijn geweest.
Verantwoordelijk voor de orde en veiligheid in de tunnel was de tunnelcommandant. De commandant van de 2e compagnie van Landsturm Bataillon “Schweinfurt” , Hauptmann Heimberger, was als oudste in rang hiertoe aangesteld, en hij had als adjudant Leutnant Schoppe van Reserve Infanterieregiment 36 die de dagelijkse leiding had over de bouwwerkzaamheden. Het tunnelbouwcommando bouwde tegen beide tunnelwanden kleine kamers voor groepjes manschappen. De kamertjes boden plaats aan steeds 4 man op de begane grond en 4 man op een verdieping. De aldus verkregen twee verdiepingen hadden elk hun voor- en nadelen. Op de begane grond kon men slechts zitten en liggen, maar niet staan. Op de bovenverdieping kon men weliswaar staan, maar er druppelde voortdurend water vanuit de scheuren van het tunnelgewelf omlaag. Bij gebrek aan strozakken diende houtwol als bed, ook geliefd bij luizen en vlooien. Het middenpad, tussen de twee sporen, werd vrijgelaten zodat een compagnie in colonneverband voorbij kon marcheren. Deze vrije route verhoogde bovendien de veiligheid in geval van nood.
Open vuur was in de tunnel verboden vanwege het brandgevaar, maar verwarming met een loopgraafoventje, en het schrijven van een brief naar huis bij het licht van een kaars werd oogluikend toegestaan. Vanwege de rookontwikkeling mocht niet met hout gestookt worden maar alleen met houtskool. Dit was echter niet voorhanden dus werd soms toch hout gestookt, wat weer tot klachten van de buren leidde.
Een elektrische generator leverde wisselend elke twee uur stroom voor de verlichting in de tunnel. Tussentijds behielp men zich met kaarsen wat de brandveiligheid niet ten goede kwam. Later volgde een tweede generator zodat elk bij toerbeurt 12 uur per dag voor continue verlichting zorgde. Voor de verzorging van al deze manschappen werden bij de oostuitgang en in de buurt van de trechter in totaal 14 bomvrije keukens gebouwd. Ook werd een 30 meter diepe bron geboord voor de watervoorziening. De nachtelijke aanvoer van drinkwater vanuit het kilometers verder gelegen Somme-Py behoorde daarmee tot het verleden.
De bouwwerkzaamheden werden vooral in het begin regelmatig verstoord door gevechtshandelingen. In de late herfst van 1915 was dit deel van de Champagne nog altijd hevig omstreden. De bestorming van de Butte de Tahure, 30 en 31 oktober, zorgde voor veel onrust. Ook op respectievelijk 9 en 23 december dreigde een aanval toen ‘s nachts plotseling heftig artillerievuur op de langs de tunnel lopende reservestelling viel. Alles wees op de voorbereidende beschieting voor een aanval, maar die volgde niet. De tunnel bleef echter een muizenval. De uitgangen, die bij de vijand natuurlijk goed bekend waren, lagen onder voortdurend artillerievuur. Vandaar dat eind oktober besloten werd om te beginnen met de bouw van twee tunnels haaks op de bestaande tunnelbuis, licht omhooglopend, één naar het noorden en één naar het zuiden, en elk uitkomend in een dennenbosje. Het waren de Risse-Stollen en Schoppe-Stollen. Door de Risse-Stollen zou men ongestoord vanuit het achterland in de tunnel kunnen komen, en door de Schoppe-Stollen vanuit de tunnel verder naar de stellingen kunnen gaan. Een bouwcommando, onder leiding van een compagnie van Pionier Bataillon 7, volbracht deze opgave en op 3 januari 1916 waren beide tunnels gereed. Elk met een lengte van 180 meter, en een doorsnede van 3 bij 2 meter, ruim genoeg om een compagnie er groepsgewijs doorheen te laten marcheren. Voor de bouw was het nodig geweest en smalspoorlijntje aan te leggen voor de afvoer van het vrijgekomen materiaal. De beide tunnels werden elektrisch verlicht en werkten tevens gunstig voor de luchtverversing in de hoofdtunnel.
Er was in enkele maanden tijd zeer veel werk verzet in en om de tunnel van Somme-Py. De tunnel was een relatief behaaglijk onderkomen geworden en de eerste nieuwe bewoners van Reserveregiment 36 prefereerden het ver boven hun tentenkamp in Liry. Als hoogtepunt van het verblijf in de tunnel gold de kerstviering van 1915. De Landsturmers hadden in het oostelijke deel van de tunnel tegen de noordwand een kapel met altaar getimmerd, samengesteld uit materiaal van het kapotgeschoten Lager Neu-Düsseldorf. De geestelijke van de divisie hield hier een zeer feestelijke en stemmingsvolle dienst. De kapel werd naderhand nog voor vele katholieke en protestantse kerkdiensten gebruikt.
In oktober 1916 was het rondom de tunnelingangen volgebouwd met barakken en andere onderkomens, onder andere een Sanitätsunterstand over twee verdiepingen en een Verbandraum. Buiten de tunnel, in kleine bospercelen in de onmiddellijke omgeving, bevonden zich onderkomens van de regimentscommandanten en de verbindingscentrale van de divisie. Bij de zuiduitgang was een huisje voor de bataljonsarts.
De Fransen bleven de omgeving van de tunnel van tijd tot tijd beschieten. Het was ze uiteraard bekend dat de Duitsers de tunnel hadden uitgebouwd en intensief gebruikten, maar van het ongeluk in juli 1915 hebben ze nooit iets gemerkt.
> lees verder in deel 4 (slot)
> Feldpostkarte Tunnel von Somme-Py